Translate

Leesautobiografie - opdracht

Stimuleerden mensen in je omgeving je om te lezen? Was je lid van een bibliotheek? Ging je daar vaak Schrijfopdracht leesautobiografie
Je leesautobiografie is bedoeld om je ontwikkeling als lezer tot nu toe te beschrijven: wat heeft lezen en wat hebben boeken tot nu toe voor je betekend?
Voorbeeld van (een fragment uit) een leesautobiografie:
“Al vanaf dat ik in de wieg lag, lazen mijn ouders mij voor. De boeken die ze voorlazen vonden ze meestal zelf ook erg leuk. In het begin lieten ze natuurlijk alleen de plaatjes zien. Later, toen ik een jaar of drie was, werd ik echt voorgelezen. Mijn ouders lazen mij altijd voor, als ik naar bed ging. Daarna kon ik dan altijd lekker slapen. Niet alleen thuis werd ik voorgelezen. Ook als ik op vakantie ging, werd ik altijd voor het slapengaan voorgelezen. Dat waren natuurlijk heel veel prentenboeken.


Ik kan mij nog erg goed herinneren dat Pluk van de Petteflet mij erg vaak is voorgelezen. Dat personage heeft veel indruk op mij gemaakt. Ik vond het zo dapper dat hij in z’n eentje allemaal avonturen beleefde en hij maakte erg snel vrienden. Uit datzelfde boek, kan ik me mevrouw Helderder ook nog herinneren. Ik vond haar helemaal niet aardig, want ze had een hekel aan Pluk en dat vond ik zielig.



Toen ik in de kleuterklas zat, kon ik al zelf lezen. Dat kwam doordat ik elke dag naar Sesamstraat keek. De andere kinderen vonden dat helemaal geweldig zodat ik ze af en toe wel eens mocht voorlezen. Dat ging toen nog niet zo snel, maar toen ik eenmaal in groep 3 zat en ik echt leerde lezen, ging dat al een stuk sneller. Je moest daar ook wel eens boekjes lezen. Dat vond ik altijd erg leuk.”

Regels:
Je schrijft je leesautobiografie in de les op een door je docent opgegeven datum. Het moet een verslag van je leeservaringen worden van minimaal vierhonderd woorden. Let hierbij op de volgende onderdelen:
Inhoud: de lezer krijgt een goed beeld van jouw leeservaringen.
Opbouw: titel, duidelijke indeling in inleiding (je vroegste leeservaring), middenstuk (je leeservaring op de basisschool) en slot (wat verwacht je van de literatuur in de onderbouw).
Spelling, interpunctie en stijl
Aantal woorden:
minimaal 400
Mogelijke vragen om in je leesautobiografie te bespreken:
Wat is je eerste herinnering aan lezen? Werd je thuis vaak voorgelezen? Vanaf welke leeftijd en tot welke leeftijd werd je voorgelezen thuis? Wie las meestal voor? Vond je het leuk om voorgelezen te worden? Waren er veel boeken in huis te vinden? Lazen je ouders, broers, zussen veel?
Weet je nog hoe je het leren lezen vond? Werd er op de basisschool veel voorgelezen? Moest je verplicht lezen op de basisschool? Hoe koos je toen boeken uit? Welke boeken vond je leuk, welke minder? Welke eigenschappen moest een boek hebben, zodat je het leuk vond? Welke eigenschappen hadden de boeken die je minder leuk vond? Had je een voorkeur voor of juist een afkeer van bepaalde genres? Had je een voorkeur of juist een afkeer van bepaalde schrijvers? Welke boeken of personages hebben indruk op je gemaakt? Las je veel en met plezier of alleen als het echt moest en zo min mogelijk? heen? Kreeg je voor je verjaardag vaak boeken? Mocht je boeken van school mee naar huis? Las je boeken die jullie al thuis hadden staan? Sprak je wel eens met anderen over boeken? Wanneer las je vooral en waar?
Ben je in de eerste klas andere boeken gaan lezen dan je op de basisschool las? Ben je andere genres of andere schrijvers gaan waarderen? Ben je meer of minder gaan lezen? Lees je op andere tijden of op andere plaatsen? Hadden de boeken die je toen las andere eigenschappen? Kreeg of vroeg je nog wel eens boeken cadeau? Heb je veel boeken verplicht moeten lezen? Ging je vaker of minder vaak naar de bibliotheek? Koos je je boeken op dezelfde manier uit als op de basisschool? Las je zelf wel eens voor, bijvoorbeeld aan jongere broertjes of zusjes? Las je ook boeken in andere talen
Welke boeken spreken je aan? Hoe komt dat? Zijn er bepaalde thema’s die je aanspreken? Welke thema’s spreken je helemaal niet aan? Heb je al een boek uitgezocht om te lezen als derde boek? Heb je zin om te lezen voor je leesdossier of zie je er tegenop?
Zorg ervoor dat je niet een van de volgende – veelgemaakte – fouten maakt.
1          Het is niet de bedoeling dat je een lijst neerzet van alle boeken die je gelezen hebt.
2          Het is niet de bedoeling dat je alleen antwoorden op de vragen opschrijft.
3          Zet boven het verslag een titel. Sla na de titel een regel over. Gebruik geen          tussenkopjes.
4          Schrijf netjes en leesbaar. Het moet duidelijk zijn of een woord los of aan elkaar geschreven is.
5          Zorg dat het verschil tussen een hoofdletter en een kleine letter duidelijk is. Begin elke    zin met een hoofdletter en eindig met een punt, vraagteken of uitroepteken.
6          Schrijf langs de kantlijn. Stop op ongeveer twee centimeter van de rechterkantlijn.Laat   de laatste regel of laatste twee regels van het blad leeg.
7          De regels van het blad moeten volgeschreven worden. Je moet dus niet elke zin op een            nieuwe regel beginnen. Alleen aan het einde van een alinea laat je een stukje open als             dat zo uitkomt.
8          Cijfers onder de twintig schrijf je voluit. Dit geldt niet voor data en dergelijke. Je schrijft:   ‘Vijf mensen hadden een andere mening.’ en niet ‘5 mensen ....’
9          Gebruik geen afkortingen. Schrijf niet ‘hem/haar’, maar ‘hem of haar’. Niet ‘i.p.v.’, maar   ‘in plaats van’.
10        Maak je zinnen niet te lang. Zinnen met meer dan twintig woorden worden vaak moeilijk             te begrijpen.
11        Wissel de lengte van je zinnen af.
12        Let op herhalingen. In elke zin ‘maar’ of ‘en’ gebruiken is erg saai om te lezen.
13        Let op komma’s! Als er twee persoonsvormen naast elkaar komen te staan, moet je      daartussen een komma plaatsen. Voor voegwoorden komt meestal ook een komma        (maar, omdat, zodat). Voor ‘en’ komt bijna nooit een komma.
14        Begin zinnen liever niet met ‘en’ of ‘maar’.
15        Schrijf niet ‘Al ga je naar buiten’ (West-Fries), maar ‘Als je naar buiten gaat’.
16        Kijk na of je verwijswoorden ook echt ergens naar verwijzen en kijk na of je het juiste      verwijswoord hebt gebruikt.
17        Een alinea mag niet uit maar één zin bestaan.
Controleer je (werkwoord-) spelling. Persoonsvorm: stam, stam+t of hele werkwoord.                                                                                                          Voltooid deelwoord: gebruik  T ex KoFSCHiP.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten